Dossier Eurosystem

Het contract met Saoedi-Arabië

Op 14 juni 1976 sloot het Belgisch consortium Eurosystem onder leiding van de Belgische holding De Generale Maatschappij, met de steun van de regering Tindemans, een contract van 36 miljard 257 miljoen en 829 duizend frank met de Nationale Wacht van Saoedi-Arabië. Het contract beoogde de bouw van een gigantisch ziekenhuiscomplex in Riad.

Deze Nationale Wacht, een leger van 30.000 soldaten, moest de olievelden tegen elke dreiging beschermen. En vermist op dat moment het Midden-Oosten een kruitvat was. Dit leger werd opgeleid door de Amerikanen, zij wilden dat deze Saoedische elitetroepen voldeden aan de NAVO-normen. Daarom moest de Nationale Wacht gemoderniseerd worden.

Militaire aankopen drongen zich op. De Belgische wapenlobby zag hier een kans en zette haar geheim pr-wapen in, de exotische Fortunato Israel, die een goed mondje Arabisch sprak en thuis was in Saoedi-Arabische kringen. Sinds 1972 ging België trouwens hoe langer hoe meer naar de Arabische landen exporteren.

Het zal wel geen toeval zijn dat veel zakenvrienden uit het milieu van Vanden Boeynants, zoals de Brusselse immobiliënmakelaar Charly De Pauw, wapenhandelaar Roger Boas, baron Benoît de Bonvoisin en Philippe Chauveau hun weg naar deze Arabische markt vonden. In juli 1979 draaide het Eurosystem-project echter uit op een frauduleus bankroet.

Het ziekenhuisproject van Eurosystem was mede voorbereid onder impuls van kroonprins Albert, de toenmalige erevoorzitter van de Belgische dienst voor Buitenlandse Handel. Op 23 juli 1979 verklaart de toenmalige PS-voorzitter Karel Van Miert dat het bureau van de Vlaamse socialisten zeer verontwaardigd is over ‘de schandalige wijze waarop men in de zaak Eurosystem te werk is gegaan’.

Hij begrijpt niet hoe ‘de regering, andere hooggeplaatsten en zelfs het Hof zich voor de wagen van een gangster hebben laten spannen’. Hij meent te weten dat in het contract van 28 miljard frank zomaar eventjes negen miljard voor steekpenningen zijn en laakt ‘de ongelofelijke lichtzinnigheid in deze aangelegenheid’.

Het onderzoek naar Lydia Montaricourt

Lydia Montaricourt wordt op 21 februari 1979 aangehouden door de zedenbrigade van de BOB van Brussel. Ze wordt op 2 mei 1979 opgesloten in de gevangenis van Vorst op verdenking van het exploiteren, sinds april 1979, van een netwerk van callgirls. Het Duitse Bundeskriminalamt had een onderzoek naar deze dame gevraagd. Immers, na het verdachte overlijden van een prostituee in München bleek dat de eigenares van het appartement waarin de overledene actief was, Lydia Montaricourt uit België was. De Brusselse BOB kreeg een huiszoekingsbevel van onderzoeksrechter Schellekens.

Men stelde vast dat Lydia Montaricourt een seks-club uitbaatte in Schaarbeek en dat zij het prostitutienetwerk van Tuna Fortunata had overgenomen. In het proces-verbaal wordt een aanzienlijke hoeveelheid documenten, telefoonklappers, afsprakenboekjes en naamlijsten beschreven.

Het is de gewoonte dat men in zo’n geval onmiddellijk de onderzoeksrechter verwittigt en vraagt wat men met deze zaken moet doen. Om een niet nader vernoemde reden neemt BOB’er Feyaerts echter contact op met de eerste Substituut, de heer Deprêtre, later Procureur des Konings van Nijvel, en geeft hem een relaas van de feiten. Op dat ogenblik is de heer Deprêtre bevoegd voor de afdeling Jeugd van het Brussels parket en dus onbevoegd in deze zaak! Substituut Deprêtre geeft de volgende richtlijn aan de leden van de rijkswacht :

  • Hem onmiddellijk het origineel PV te sturen.
  • Alle aangetroffen bescheiden in de woning van Montaricourt dienen aan hem gegeven te worden.
  • De beschikking tot huiszoeking te sturen.

Later stelt men vast dat het proces-verbaal en het bevel tot huiszoeking zich wel degelijk in de bundel van het parket bevinden, maar nergens is er nog enig spoor van de in beslag genomen documenten, evenmin als de neerlegging van deze documenten bij de correctionele rechtbank. Acht maanden later werd er een nieuwe Procureur des Konings te Nijvel benoemd. Hoewel iedereen wist dat het een door de PSC gesteunde kandidaat zou worden, was menig lid van de gerechtelijke macht toch verbaasd dat uitgerekend de heer Deprêtre tot Procureur des Konings werd benoemd.

7 Maart 1979

De benoeming van de heer Deprêtre is vooral belangrijk in het licht van de verklaringen van Lydia Montaricourt. Deze dame gaf snel toe dat zij inderdaad een net van call-girls uitbaatte, dat er af en toe wel eens minderjarigen meewerkten, maar dat haar niets zou overkomen gezien de hoge positie van haar klanten.

Zij wees er de verbalisanten op dat achter een muurschildering een camera verborgen was en dat zij alle klanten op videoband had vastgelegd. Een eventuele zware veroordeling zou de publicatie en de verspreiding van deze videobanden met zich meebrengen. Dit verhaal werd trouwens bevestigd door een van de werkneemsters van Montaricourt, Maud Sarr.

Zij legt verklaringen af op 7 maart 1979, in een proces-verbaal van de zedenbrigade van de BOB van Brussel onder het nummer 1982. Dezelfde Maud Sarr bevestigt op 7 februari 1980 deze verklaring opnieuw en zegt dat de films waarover zij spreekt in het bezit waren van advocaat Guy François, die mevrouw Montaricourt verdedigd heeft tijdens haar proces. Deze bewering werd tot op heden niet onderzocht.

Lydia Montaricourt wordt uiteindelijk veroordeeld tot 15 maanden gevangenis, waarvan alleen het deel van de voorhechtenis als effectieve straf wordt uitgesproken. Een merkwaardig milde straf voor de uitbating van een ontuchthuis. Toen Montaricourt voor de rechtbank verscheen, in mei 1979, zei de voorzitter van de rechtbank dat haar klantenlijst aardig wat stof zou doen opwaaien mocht die ooit openbaar gemaakt worden.

Krantencommentaar van Louis Lentdecker

In De Standaard van 3 augustus 1979 schrijft Louis Lentdecker over het proces van Lydia Montaricourt: “Hoezeer sommige thans tekeer gaan om het bestaan van Tunia te loochenen, het is een feit dat zij op de personeelslijst van Eurosystem voorkwam, dat zij als lid van het kader betaald werd en zeker was van RSZ en pensioen. Zij was door de firma officieel als personeelslid aangediend en wie terzake twijfel koestert kan inzage vragen van een veelbetekenend dossier dat nu, zonder dat iemand precies weet waarom, discreet werd afgesloten.”

En hij besluit zijn artikel als volgt: “Het zou jammer zijn moest men de huidige politieactie remmen of naar andere schuiven om bepaalde mensen te redden. Vroeg of laat komt toch de ganse waarheid toch aan het licht. Tuna heeft lange tijd gedacht dat zij onaantastbaar was als de hartsvriendin van een eminent figuur van Akzo die via B.M.S. pantsers levert. Zij vergiste zich.”

De journalist vergist zich. Het gaat niet om Akzo maar om Acso, maar veel erger is dat de journalist een twaalftal jaar later, wanneer hij gepensioneerd is en voor een TV-blaadje schrijft, Hugo Coveliers Hagar de Verschrikkelijke noemt, omdat Coveliers precies deze feiten niet in de doofpot wil zien verdwijnen. Wat is er gebeurd tussen 1979, het jaar waarin hij dat artikel publiceerde, en 1990 dat hij zo van idee verandert?

De verklaringen van Maud Sarr

Toen Gazet van Antwerpen het verhaal van Maud Sarr publiceerde onder de titel ‘Coveliers graaft in het dossier van de Roze Balletten’ werd door de substituut van dienst te Brussel, de heer Steppé, het onderzoek opnieuw geopend. Hij vorderde onmiddellijk een onderzoeksrechter. Het onderzoek ligt nog steeds ongeopend in de lade van onderzoeksrechter Bulthé.

Bulthé moest constateren dat belangrijke in beslag genomen bewijsstukken zoals adressenboekjes, lijsten van telefoonnummers, agenda’s en processen-verbaal uit de griffie en de dossiers Fortunato-Montaricourt verdwenen waren. Wat volgens Bulthé enkel door ingewijden kon gebeurd zijn: “Het is zoals het hol van Ali Baba. Zelfs iemand die weet wat hij moet hebben, zal het daar moeilijk mee hebben.”

Maud Sarr

Maud Sarr

Waarom, indien er niets te verbergen is, wordt er zo geheimzinnig over gedaan? Waarom moesten de adressenlijsten gevonden bij Montaricourt via Deprêtre passeren, en waarom verdwenen zij nadien? Werd Deprêtre daarom Procureur des Konings van Nijvel?

Is het toeval dat de overvallen van de Bende zich later in hoofdzaak in dit arrondissement afspelen, waar volgens verklaring van de onderzoeksrechter onder druk van de Procureur des Konings van Nijvel de dossiers zo stiefmoederlijk worden behandeld? Is er ook een verband met de haast die de Procureur des Konings van Nijvel, samen met de advocaat-generaal Henri Jaspar, zetten achter het dossier van de dood van Paul Latinus?

Is dit de reden waarom advocaat-generaal Jaspar, in zijn brief aan de Procureur over dit dossier, spreekt van een erotische zelfmoord? De parlementaire onderzoekscommissie heeft deze vragen gesteld, maar er geen antwoord op gekregen. In het burgerlijk recht luidt een oude spreuk: “Qui se tait consent”. Uiteraard geldt deze rechtsregel niet in het strafrecht en zeker niet als het vragen over het doen en laten van parketmagistraten betreft.

14 Februari 1990

Een week voor Vanden Boeynants op 21 februari 1990 voor de parlementaire onderzoekscommissie inzake banditisme en terrorisme moet verschijnen, kregen hij en zijn politieke entourage een zware opdoffer door de onthullingen van een prostituée die in het journaal van de Vlaamse commerciële televisiezender VTM kwam vertellen dat Vanden Boeynants, Procureur des Konings Henri Jaspar, de Nijvelse procureur Jean Deprêtre en rijkswachtcommandant Léon François eind jaren zeventig deelnamen aan drug- en seksfuiven waar cocaïne werd gesnoven en waar ook 13 en 14-jarigen seksueel werden misbruikt. Het verhaal van de prostituée leek wel een doorslagje van de affaire Pinon.

Nieuw was echter dat voor het eerste een getuige opdook die man en paard noemde. Het relaas van deze getuige, Maud Sarr, viel bovendien mooi samen met het verhaal over de Roze Balletten van Waals Brabant, zoals dat op 3 maart 1988 in het weekblad Humo verscheen. Toen al stelden de journalisten dat deze affaire de hefboom zou kunnen zijn waarmee het klemgeraakte onderzoek naar de Bende van Nijvel opnieuw zou kunnen worden losgewrikt.


Bron » Namen uit de doofpot | Stef Janssens | 1998