Dossier Pinon

Een vechtscheiding

Seks- en drugsfuiven

Tijdens het beëindigen van zijn studies, in 1970, huwt André Pinon Josianne Jeuniau. Ze krijgen twee kinderen. Dokter Pinon maakt carrière in het Psychiatrisch Centrum van Etterbeek en Josianne Jeuniau wordt secretaresse van adviseur Legrand op het kabinet van minister de Donnéa. In 1979 botert het niet meer tussen de echtgenoten en het komt tot een echtscheiding. Omdat Josianne aandringt op een snelle procedure, ze heeft immers een andere partner, schakelt Pinon privé-detective Bob Louvigny in. Louvigny heeft er niet veel moeite mee om snel uit te vissen dat Josianne de nacht doorbrengt bij een collega van Pinon in Waterloo.

Van het een komt het ander en na enkele dagen wordt Pinon ervan verwittigd dat Josianne deelneemt aan nogal wilde seksfuiven waar volop drugs worden gebruikt en waar minderjarigen beneden de 16 jaar seksueel worden misbruikt. Het Bild-achtige verhaal overschrijdt ruimschoots de grenzen van de echtscheidingsperikelen van een echtpaar uit de Brusselse jetset als ook nog blijkt dat een aantal minderjarigen worden geleverd door de Nijvelse jeugdrechter Agneesens.

En dat aan de orgieën wordt deelgenomen door een omstreden gewezen minister van Landsverdediging, Paul Vanden Boeynants, een gewezen vice-premier, een rijkswachtgeneraal, een bekende bouwpromotor uit het Brusselse, een magistraat uit Nijvel, enkele topadvocaten van extreem-rechtse signatuur en een tot nog toe niet geïdentificeerd persoon die zich verplaatst met een auto waarop een nummerplaat prijkt die is toegekend aan het Hof. De seks- en drugsfuiven hebben plaats op verschillende adressen in Brussel: in de privé-club ‘Circus’ aan de steenweg op Waterloo, op een privé-adres aan de Square Vergoten, in de clubgebouwen van een exclusief golfterrein in Waals Brabant en in een dito tennisclub waar de rijkswachtgeneraal in het bestuur zit.

Josianne bekent het hele verhaal aan Pinon, aan de rand van het meer van Genval op 30 augustus 1979. Dankzij de tussenkomst van privé-detective Bob Louvigny slaagt Pinon erin het gesprek op band op te nemen. Louvigny had zich verdoken opgesteld achter een boom, op ongeveer vier meter van het echtpaar. Zijn aanwezigheid werd uiteindelijk ook vastgesteld door Jeunniau.

Het meer van Genval.

Het meer van Genval.

De zelfmoord in een hotel

Toen politiecommissaris Louis De Meyer van Machelen tegen het einde van de namiddag van woensdag 5 september 1979 proces-verbaal 1256 signeerde, kon hij niet beseffen dat hij de eerste bijdrage had geleverd tot een gerechtelijk dossier dat later in de media als dat van de Roze Balletten zou worden bestempeld. Een affaire die meermaals voor ronkende krantentitels zou zorgen. Eerder die dag was de commissaris gealarmeerd door de dienstdoende directeur van het plaatselijke Holiday Inn-hotel, een Nederlander, Gerrit Frijling. Want in de kamer op de vierde verdieping had het hotelpersoneel het lijk van een vrouw gevonden. Uit verschillende papieren in de handtas leerde de commissaris dat het ging om Anne Dedeurwaerder, geboren op 5 juli 1935 in Veurne.

Ze was getrouwd met een dokter uit Waterloo, Jacques Crockaert. Toen hij de collega’s van Waterloo contacteerde om ze te vragen de man te waarschuwen, vernam commissaris De Meyer dat Crockaert net die dag de verdwijning van zijn vrouw had gemeld. Ze was op maandag 3 september thuis vertrokken met haar wagen, een blauwe sportkar MG, met nummerplaat 605B9. Weinige uren later, rond 19u45, zat de 59-jarige Jacques Crockaert, erg onder de indruk, in het politiekantoor van Machelen en vernam er dat zijn vrouw zelfmoord had gepleegd met een overdosis Vesparax.

Uit getuigenissen naderhand zou blijken dat de dokter tegen zijn vrienden en kennissen vertelde dat zijn vijftien jaar jongere vrouw in een verkeersongeluk was omgekomen. Hij deed dat, zo getuigde een van zijn confraters, om vervelende vragen en roddels te vermijden. De dood van Anne Dedeurwaerder zou twee jaar later opnieuw ter sprake komen, zij het dan in een gewijzigde versie, een bijgetimmerde versie van het auto-ongeluk, in het zogenaamde dossier-Pinon.

Inbrekers die niets stelen

Korte tijd na het op band opgenomen gesprek tussen Pinon en zijn ex-vrouw Josianne Jeuniau, op 9 september 1979, wordt de woning van dokter Pinon bezocht door inbrekers, die het hele huis doorzoeken, maar geen belangstelling hebben voor geld of waardevolle voorwerpen. Er wordt niets gestolen. Een maand later wordt het Psychiatrisch Centrum in Etterbeek eveneens door inbrekers doorzocht. Voor Pinon is het duidelijk, de inbrekers zijn op zoek naar de tape met bekentenissen van zijn echtgenote. André Pinon meldt de inbraken aan de gerechtelijke politie, waarna Procureur des Konings Grégoire een onderzoek beveelt. Het dossier nummer 3891005-79 wordt toevertrouwd aan gerechtelijk commissaris Denis en inspecteurs Goudelouf en Pandoy.

Een groot aantal deelnemers aan de omstreden fuiven wordt ondervraagd en uiteindelijk worden aan het gerechtelijk dossiers zelfs compromitterende foto’s en videotapes toegevoegd.De speurders hebben inmiddels ook ontdekt dat de Roze Balletten twee dodelijke slachtoffers hebben geëist. Een minderjarige, geleverd door de Nijvelse jeugdrechter Agneesens, schoot zich na afloop van de nachtelijke escapades een kogel door het hoofd. Een jonge vrouw die compleet over haar toeren was na een van de dolle nachten, reed zichzelf dood. Mede door deze dramatische uitlopers zwelt het dossier aan tot een bijzonder lijvige bundel, waarvan het bestaan in het hoofdstedelijk Franstalig politiek milieu grote paniek veroorzaakt.

Wanneer de Dendermondse onderzoeksrechter Freddy Troch eind jaren ’80 telefonisch contact opneemt met Jean Bultot, krijgt hij vanwege Bultot het advies om in het kader van het onderzoek naar de Bende van Nijvel het dossier Pinon van onder het stof te halen. De rogatoire commissie die Bultot uiteindelijk in Paraguay gaat opzoeken krijgt hetzelfde te horen. De speurders volgen dit advies, slaan het dossier Pinon opnieuw open en stellen tot hun stomme verbazing vast dat er een hoop materiaal uit verdwenen is. Een aantal voor bepaalde prominenten compromitterende foto’s en documenten ontbreken. Zoals het dossier er nu bijligt is het waardeloos.

Een intiem tafelgesprek

Op 18 juni 1981 ontmoette de hoofdredacteur van het weekblad Pour, Jean-Claude Garot, kroongetuige in het dossier van de Roze Balletten, Christine Doret, tijdens een diner in het gezelschap van dokter Pinon. Jean-Claude Garot werd er voorgesteld als een intieme vriend van Pinon. Een groot deel van het tafelgesprek werd, zonder medeweten van Doret, door Garot op een microcasette geregistreerd …

Doret: “Er zitten er daar toch tussen die (…) zoals Vanden Boeynants en prins Albert (…) ja … Ik lach niet. Zo is het. Ik heb ze gezien. Het gaat hier om een groep die ons land bestuurt, ja, die bijeenkomsten zonder hun vrouwen, ja … Ze doen aan politiek. Er zijn er die actief zijn in de politiek, anderen staan aan het hoofd van … Er zijn daar vrouwen, niet hun wettelijke echtgenotes, die door een of de ander zijn uitgenodigd, zoals de vrouw van André.”
Pinon: “Hoe noemen ze haar?”
Doret: “Anne La Folle.”
Garot: “Waarom gek? Ze is niet gek.”
Doret: “Omdat je weet wel … Omwille van de manier waarop ze zich gedraagt. Ze slaapt met gelijk wie.”

Eens op toeren lijkt de getuige niet meer te stuiten. Het hele verhaal dat Christine Doret haar disgenoten ophing, leek zo weggeplukt uit een derderangs Franse film, maar voor Garot en vooral voor Pinon was haar getuigenis puur goud. En Doret maar kletsen. De uitgetikte tekst van haar quasi monoloog beslaat zo’n zeven vellen. Bijzonder interessant voor Pinon, want bruikbaar in zijn procedureslag voor het hoederecht van zijn kinderen, was haar verhaal over de minderjarigen.

Doret had meteen de onverdeelde aandacht van haar toehoorders toen ze vertelde dat twee van die kinderen zelfmoord hadden gepleegd. Alle deelnemers aan die feestjes, onder wie uiteraard Vanden Boeynants, Mathot, Blaton, generaal Beaurir, maar ook prins Albert, zouden van dit alles op de hoogte zijn geweest. Aan het eind van het diner vertelt Garot aan Doret dat hij haar verhaal op band heeft opgenomen. Christine Doret reageert hierop zeer heftig.

Het weekblad Pour

Vanaf het ogenblik dat het dossier Pinon geopend wordt en het Franstalig politiek milieu in paniek uitbarst, begint het gerechtelijk dossier een merkwaardige zwerftocht. We schrijven begin 1980. Op een nooit opgehelderde manier belandt het op de schrijftafel van Emile Lecerf, hoofdredacteur van het extreem-rechtse Nouvel Europe Magazine. Die schrijft een artikel over de affaire maar wordt er op een of andere manier van weerhouden het te publiceren. Vervolgens verschijnt Jean-Claude Garot ten tonele. Garot wordt gecontacteerd door André Pinon die hem het hele verhaal vertelt. De hoofdredacteur van Pour vindt het op het eerste gezicht een nogal mythomaan verhaal en heeft hoedanook geen zin zich in het wespennest van een kapot huwelijk te mengen.

Tot Pinon hem half juni 1981 in contact brengt met een dame die aan de seksfuiven heeft deelgenomen. Zij levert Garot tientallen namen, data en details die kunnen worden gecontroleerd. De dagen volgend op deze ontmoeting wordt Garot enkele malen opgebeld met de eis niets over de affaire te publiceren. Een van die telefoontjes op 25 juni is afkomstig van een Brussels extreem-rechtse advocaat die Garot laat weten dat hij op de hoogte is van diens onderzoek en dat ‘er paniek heerst in een bepaald politiek milieu’. Tien dagen later gaan de redactielokalen van Pour in de vlammen op.

Op 5 juli steken extreem-rechtse militanten de kantoren en de drukkerij van het weekblad Pour in brand. Pour is een Franstalig weekblad met een progressief, linkse achtergrond, gelegen in de Concordestraat in Brussel. De hoofdredacteur is Jean-Claude Garot. Garot werd enkele weken voor de brand gecontacteerd door dokter Pinon. Hij geeft het hele verhaal van de ‘Roze Balletten’ door aan Garot en brengt hem ook in contact met een vrouw, Christine Doret, die deelgenomen heeft aan seksfuiven. Zij levert Garot namen, data en vele details. Te veel details. Jean-Claude Garot wordt nadien opgebeld om niets te publiceren over de ‘Roze Balletten’, onder andere door een extreem-rechts advocaat.

Volgens Garot is het ofwel Jacques Jonet, die verbonden is met Baron de Bonvoisin of Vincent vanden Bosch, een advocaat van vele rechtse figuren. De man die belt vertelt dat ‘er paniek heerst in een bepaald politiek milieu’. Maar Garot gaat door met zijn dossier over de ‘Roze Balletten’ en op 5 juli worden de lokalen van Pour op een professionele manier in de as gelegd. Na een onderzoek stelt de politie vast dat het om een vierkoppig commando ging van het Front de la Jeunesse.

Het commando werd aangevoerd door Jean-Phillipe van Engeland, een ex-lid van het VMO, een ex-politieagent in Zuid-Afrika en een vriend van Paul Latinus. Van Engeland vlucht in november ’82 na zijn veroordeling naar Paraguay. Samen met twee andere leden van het Front de la Jeunesse, Jean-Marie Paul en Beatrice Bosquet, vlucht hij via de fascistenroute naar Zuid-Amerika. De drie andere leden van het commando waren Yves Frousson, ex-soldaat van het Vreemdelingenlegioen, Michel van Hove, een ex-rijkswachter en Fernand Urbain, een lid van de harde kern van het Front de la Jeunesse. De vier reden op motors en stichten op een professionele wijze brand. De opdrachtgever van de aanslag werd nooit gevonden.