In het verleden heb ik het u al kenbaar gemaakt en doorverwezen. Ik ben dan ook onwetende wat er u zich van kan weerhouden om contact op te nemen met, vermoedelijk uw confrater, Mstr. Peter Callebaut. Over de onwettigheden inzake de overheveling van het dossier en de verjaringstermijnen ligt er voldoende documentatie en rechtspraak die ik ter beschikking heb gesteld.
Verder kan ik vaststellen dat er onderzoeken die prioriteit vereisten, gewoon werden genegeerd.
Ook aanbevelingen als zijnde opdrachten vanwege de bendecommissie zijn nooit tot uitvoer gebracht. Geen haan die daarover nog kraaide. Al wat men niet tegenkomt in normale procedures en volgens het Gerechtelijk Wetboek, komt wel te voorschijn in gans het BVN onderzoek.
In één zaak de wet aanpassen inzake de verjaringstermijnen? Als ik me niet vergis heeft Armand Vandeplas ook zijn kritiek geuit op de onwettigheid inzake de overheveling van het dossier alsmede de onwettige verlenging van verjaringstermijnen inzake het dossier BVN.
Met alle respect, maar hebt u die arresten nu of niet ? Ik ga de heer Callebaut, inderdaad mijn confrater, hier hoegenaamd niet mee lastigvallen.
Ik blijf bij mijn standpunt dat het Europees Hof voor de Rechten van de Mens in het arrest Coëme v. België duidelijk heeft geoordeeld dat een verlenging van verjaringstermijnen geen schending inhoudt. Ook het EU Hof van Justitie schijnt van mening te zijn dat dat de rechtspraak is van het EHRM. Ik verwijs naar de volgende overweging uit het arrest Taricco e.a.:
Deze conclusie vindt steun in de rechtspraak van het Europees Hof voor de rechten van de mens betreffende artikel 7 van het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden, ondertekend te Rome op 4 november 1950, waarin rechten zijn vastgelegd die overeenkomen met de door artikel 49 van het Handvest gewaarborgde rechten. Volgens deze rechtspraak leiden de verlenging van de verjaringstermijn en de onmiddellijke toepassing ervan immers niet tot een aantasting van de bij artikel 7 van dit Verdrag gewaarborgde rechten, aangezien deze bepaling niet aldus kan worden uitgelegd dat zij aan een verlenging van de verjaringstermijnen in de weg staat wanneer de ten laste gelegde feiten nooit zijn verjaard [zie in die zin, EHRM, Coëme e.a./België, nr. 32492/96, nr. 32547/96, nr. 32548/96, nr. 33209/96 en nr. 33210/96, § 149, EHRM 2000-VII; Scoppola/Italië (nr. 2), nr. 10249/03, § 110 en aldaar aangehaalde rechtspraak, 17 september 2009, en OAO Neftyanaya Kompaniya Yukos/Rusland, nr. 14902/04, §§ 563, 564 en 570 en aldaar aangehaalde rechtspraak, 20 september 2011]. (HvJ 8 september 2015, C-105/14, ECLI:EU:C:2015:555, overweging 57)
In het door de forumlid Bossi geposte filmpje zegt advocaat Callebaut o.a. dat "men de regels van de wedstrijd niet mag veranderen tijdens de wedstrijd" (vrije parafrasering). Dat is m.i. onjuist. Het wordt algemeen aanvaard dat procedureregels onmiddellijk van toepassing zijn. Dat principe vinden we trouwens ook terug in het artikel 3 van het Gerechtelijk Wetboek ("De wetten op de rechterlijke organisatie, de bevoegdheid en de rechtspleging zijn van toepassing op de hangende rechtsgedingen, zonder dat die worden onttrokken aan de instantie van het gerecht waarvoor zij op geldige wijze aanhangig zijn, en behoudens de uitzonderingen bij de wet bepaald.")
Ik citeer verder uit het gezaghebbende werk van Chris Van den Wyngaert, Steven Vandromme en Philip Traest:
Wetten waardoor de verjaring wordt gewijzigd of die ingrijpen in de regels betreffende de stuiting en schorsing worden geacht procedurewetten te zijn. Zij kunnen onmiddellijk worden toegepast, voor zover de verjaring nog niet werd bereikt krachtens de vroegere wet.
Vroeger werd aangenomen dat wetten i.v.m. de verjaring niet onmiddellijk konden worden toegepast omdat door de verlenging van de verjaringstermijn de positie van de verdachte wordt benadeeld en zijn "verworven rechten" worden aangetast. Terecht is erop gewezen dat deze zienswijze steunt op een fout uitgangspunt, ontleend aan het burgerlijk recht. Met het grondwettelijk gelijkheidsbeginsel komt de huidige rechtspraak alvast niet in aanvaring en evenmin met het EVRM. (Van den Wyngaert, C., Vandromme, S. en Traest, Ph., Strafrecht en strafprocesrecht. In hoofdlijnen, Oud-Turnhout / 's-Hertogenbosch, Gompel & Svacina, 2019, 867-868).
Het is daarnaast ook onjuist om te stellen dat de verjaringstermijnen werden verlengd in "één zaak". De verlengingen van de nieuwe verjaringstermijnen zijn algemeen geldend voor misdaden die strafbaar zijn gesteld met levenslange opsluiting (art. 21 van de Voorafgaande Titel van het Wetboek der Strafvordering). Het staat nergens bepaald dat deze termijnen alleen gelden voor de aan de Bende van Nijvel toegeschreven feiten.
U zegt verder dat u documentatie en rechtspraak ter beschikking hebt gesteld i.v.m. de overheveling. Mag ik vragen waar, zodat ik deze ook kan bekijken ?
Ik ben trouwens niet thuis in de materie en ik heb dus geen enkel probleem om mijn ongelijk toe te geven mocht ik verkeerd zijn.