Een week of drie na de moord op José Vanden Eynde belde een bediende van het Franse consulaat de rijkswacht omdat er al drie dagen een zwarte Mercedes geparkeerd stond op een plek die voor het consulaat gereserveerd was. Het was woensdag 12 januari 1983. De politie kwam en zag dat de wagen aan de binnen- en buitenkant vol zat met bloedspatten. Ze zagen een schoen liggen in de auto, en achteraan twee jassen, die slordig bedekt waren met kranten, en een van die jassen zat onder het bloed. Ze braken de kofferruimte open en vonden een lijk.
Uit de autopsie bleek dat het slachtoffer werd afgemaakt met drie kogels in de nek en één achter zijn rechteroor, vermoedelijk terwijl hij achter het stuur zat. Op zijn kleren zaten sporen van slijk dat niet van de streek van Bergen was. Zijn handen waren geschramd en de taximeter had een rit van 92 kilometer geregistreerd, waarvoor er geen verklaring gevonden werd.
De identiteit van het slachtoffer werd vastgesteld. Het ging om de Griekse taxichauffeur Constantin Angelou, een vijftiger uit Laken. Hij was eind jaren 60 in België beland. Op het ogenblik van de moord was hij aangesloten bij de bon van zelfstandige chauffeurs STI, dezelfde organisatie waarbij José Vanden Eynde had gewerkt. De opbrengst van de dag, omgerekend een kleine 250 euro, en zijn persoonlijke documenten waren verdwenen. (...)
Het onderzoek dobberde rond op basis van anonieme en andere telefoontjes. Er werd gesnuffeld in het privéleven van de vermoorde man. Het bleek dat hij bijverdiende in de handel van tweedehandswagens in het ritsmilieu rond het Brusselse Zuidstation. Met zijn halfbroer begon hij in 1981 als bedrijfsleider te werken voor firma die auto's exporteerde naar Griekenland en Libanon. Angelou deelde vol vertrouwen in de toekomst visitekaartjes uit, maar ging eind 1981 toch maar weer als taxichauffeur aan de slag. Hij kon de handel in occasies schijnbaar niet laten, want een jaar later zocht hij weer contact met Libanezen.
Libanon in die jaren, dat betekende wapens en drugs, en Angelou werd in verband gebracht met een drugsdeal en met de kort voordien vermoorde conciërge José Vanden Eynde. Beide slachtoffers werden blijkbaar vermoord met hetzelfde wapen. Bovendien herkende een medewerker van l'Auberge du Chevalier Angelou als bezoeker van de herberg, maar in de boeken van STI stond geen enkele rit ernaartoe genoteerd.
Volgens de secretaresse van taxibedrijf STI moeten de twee zelfstandige chauffeurs elkaar gekend hebben, al hadden ze een verschillend werkterrein. De Griek Angelou had een standplaats in de Vooruitgangstraat in Brussel, waar hij vaak in een café aan het raam op klanten zat te wachten. De straat ligt midden in de buurt rond het Noordstation, waar criminelen als Ramadan Dodack en Alain Moussa het voor het zeggen hadden.
Op een oproep in de pers reageerde een man die de nacht van de moord getuige was van een scène aan de Bergensesteenweg in de buurt van het motel aan de begin van de autoweg Brussel-Parijs. Hij had gezien hoe iemand die naast een Mercedes-taxi op de grond lag, door een drietal mannen in elkaar werd geramd.
Als de scène die de getuige in Brussel zag de moord was - en de kans is reëel - waarom dan het lijk niet in de omgeving dumpen, waarom het dan in de kofferruimte duwen en daarna met een lijk in een auto die onder het bloed zat - het drupte eruit - naar Bergen rijden, en in de stad zelf een nachtje rond gaan toeren?
De moord was een raadsel en het onderzoek een ramp. Magistraat Marcel Trousse, die het dossier doornam in opdracht van de eerste parlementaire onderzoekscommissie, stelde vast dat het onderzoek in de periode voor 10 maart 1986, toen het bij de bundel van de Bende van Nijvel werd gevoegd, net als dat van de moord op José Vanden Eynde meer dan twee jaar volledig had stilgelegen.
In een periode van drie jaar en twee maanden waren er zes verschillende onderzoeksrechters mee belast geweest, die er geen van alle iets mee gedaan hadden. Het was tijdens die 'stille' tijd terechtgekomen op het kantoor van Jean-Marie Schlicker in Nijvel en daar werd het gefotokopieerd. Gelukkig maar, want toen er eindelijk op gerechercheerd werd, bleek dat het origineel verdwenen was.
Schlicker was het andere uiterste in dit verhaal: hij liet volgens een verslag van de parlementaire commissie huiszoekingen doen op 24 februari 1984, terwijl hij toen helemaal niet met de zaak belast was.
Bron: Beetgenomen | Hilde Geens
"Le monde est dangereux à vivre! Non pas tant à cause de ceux qui font le mal, mais à cause de ceux qui regardent et laissent faire." Volg ons via »
Facebook |
twitter |
YouTube