Uit de scriptie waarnaar hierboven een link staat, haal ik volgende - interessante - info over de wapenopslagplaatsen van het Nederlandse stay-behind-netwerk:
Er is al vermeld dat de agenten thuis over een eigen uitrusting beschikten, die zij zelf beheerden. Er waren ook centrale voorraden aangelegd. In een brief van 10 juli 1952 van de leiding van de organisatie aan de Luitenant Generaal B.R.P.F. Hasselman, chef van de Generale staf, wordt gemeld:
"Belangrijke proeven zijn gehouden om een methode te vinden om het materiaal dat in oorlogstijd nodig is, reeds in vredestijd op te bergen zonder dat dit materiaal tijdens een eventuele langdurige bewaring door de inwerking van vocht zou bederven. Het vinden van 21 plaatsen die zó zijn gelegen dat men er menselijkerwijze ook tijdens een bezetting ongemerkt bij kan, het ingraven van deze bergplaatsen gedurende de nachtelijke uren, het voorkomen van ontdekking zowel tijdens de graafwerkzaamheden als daarna, vereist een techniek en een vindingrijkheid waarmee jaren gemoeid zijn."
Engelen stelt in zijn rapport vast dat er in 1988 al 39 geheime bergplaatsen, caches genoemd waren voorbereid. Deze bergplaatsen bevatten wapens, sabotagemateriaal, gecodeerde gegevens, verbindingsapparatuur en zendplannen. Daarnaast waren er nog 15 geheime bergplaatsen waar waardemiddelen lagen opgeslagen, contanten, gouden munten en edelstenen. Voor 1980 vond het aanleggen van deze caches plaats door eigen medewerkers van de staf. Een zeer zwaar nachtelijk werk, bij voorkeur onder slechte weersomstandigheden wanneer de kans op pottenkijkers klein was. Een en ander trok een zware wissel op de mensen. Gaten graven, met containers slepen en daarna de boel weer camoufleren was een titanenklus. De auteur van deze scriptie heeft dit uit eigen ervaring vastgesteld. Sommige agenten werden na hun voltooide opleiding nog enkele maanden geschoold in het beheer van zo'n geheime bergplaats.
In 1966 werd een wapenvondst gedaan in de Wieringermeerpolder, de vinder was een gepensioneerde wachtmeester van de rijkspolitie. De wapenvondst werd afgedaan als zijnde wapens uit de Tweede Wereldoorlog. In 1966 had dat geen hoge attentiewaarde, de pers besteedde er nauwelijks aandacht aan.
In 1980 vond er weer een incident plaats waardoor er tijdelijk aandacht in de pers en de politiek ontstond voor een mogelijke ondergrondse organisatie. Het bestaan van een wapendepot kwam in april 1980 aan het licht toen bij het Limburgse Heijthuisen mensen met een metaaldetector op een bergplaats stuitten. De plaatselijke rijkspolitie wilde doen geloven dat het een ’rommeltje uit de Tweede Wereldoorlog was. De Limburger Maas en Roerbode meldde dinsdag 8 april 1980:
"Kisten vol wapens gevonden. Volgens de eerste gegevens zou het gaan om kisten vol mitrailleurs, geweren, granaten en grote hoeveelheden munitie. Volgens de rijkspolitie afkomstig uit de Tweede Wereldoorlog."
De truc welke in 1966 werkte ging deze keer niet op. Jan de Klerk, redacteur van Het Limburgs Dagblad, liet zich niet met een kluitje in het riet sturen. De Klerk bleef doorvragen, door de Rijkspolitie werd hij naar de officier van justitie verwezen, vandaar naar het ministerie van Justitie en vervolgens via Binnenlandse Zaken naar het ministerie van Defensie. Hem werd afgeraden nog verder te zoeken, in verband met de veiligheid van de staat zouden er toch geen mededelingen meer volgen. Voor De Klerk was de zaak niet afgedaan. Landelijke dagbladen zoals Vrij Nederland en de Volkskrant plaatsten op 21 juni artikelen over de wapenvondst. In de Tweede Kamer werden door het PSP-Kamerlid F. van der Spek vragen gesteld. Minister Scholten van Defensie wilde nergens op antwoorden, hij beriep zich op artikel 68 van de Grondwet.
Van der Spek heeft bij het Amerikaanse congres nagevraagd of daar bekend was waar de in Nederland gevonden kisten met wapens en onderhoudsmaterialen mogelijk vandaan kwamen. Hij wilde weten of de geheime dienst CIA er iets mee te maken had. Een bevredigend antwoord heeft hij niet gekregen.
In de herfst van 1983 vonden gravende schooljongens bij Rheden opnieuw een wapenopslagplaats. De pers maakte er melding van en opnieuw was er ophef en publiciteit. Volgens burgemeester H.V. van Walsum waren het wapens van de Nederlandse staat. Van der Spek vroeg de regering op 21 september 1983 schriftelijk om opheldering. De vicevoorzitter van de vaste Kamercommissie voor Inlichtingen- en Veiligheidsdiensten (de commissie stiekem) Van den Bergh (PvdA) hoopte dat minister De Ruiter zich niet weer achter artikel 68 van de grondwet ging verschuilen.
De (beknopte) rapportage van die commissie over deze periode is inmiddels openbaar. Het verslag op 6 maart 1985 gaat over de voorgaande periode van bijna vijf jaar, het beslaat zeven pagina's met weinig tekst. In het verslag wordt uiteraard de BVD besproken. In één alinea wordt aandacht besteed aan de Inlichtingendienst Buitenland, waarachter de stay-behind zich verstopte, over de geheime organisatie wordt niets vermeld. Publiekelijk werden er vragen gesteld. Het dagblad Het Parool kopte op 13 april 1985 op pagina twee. 'Onvoldoende zicht op de speurders De Ruiter.' In het artikel wordt vastgesteld dat de commissie in vijf jaar "geen nieuws heeft gehoord, niets belangwekkends heeft meegemaakt en niets van belang heeft opgespoord. Dat komt omdat deze commissie, gemeten naar de normen van parlementaire controle, de minst actieve en de minst mededeelzame van de Kamer is, niet van zichzelf geneigd het de regering lastig te maken, niet van zichzelf geneigd achter de feiten aan te jagen en wel het minst geneigd veel bijeen te komen."
De commissieleden uit 1983, Den Uyl, De Vries, Nijpels en Engwirda konden dit in hun zak steken. Deskundigheid op het gebied van geheime diensten zal bij deze politici niet aanwezig zijn geweest. De commissieleden waren echter geen mensen die zich gemakkelijk met een kluitje in het riet lieten sturen.
Het probleem was de tegenstelling tussen geheim en openheid met de bijbehorende verantwoording. De enkele Kamerleden die wel interesse toonden werden door de minister vrolijk afgescheept. Het PPR- Kamerlid Lankhorst verklaarde "We worden van het kastje naar de muur gestuurd." De minister kon langzamerhand niet alles meer in de doofpot stoppen. De Ruiter verklaarde ondermeer:
"Onder verantwoordelijkheid van de minister van Defensie zijn op een paar plaatsen in Nederland wapens opgeslagen met het doel deze zo nodig te gebruiken in een bepaalde fase van een eventuele oorlog. Deze wijze van opslag wordt thans beëindigd."
Het was nu wel duidelijk dat de ondergrondse onbewaakte caches een groot risico vormden. In 1984 werd besloten het cacheren "uit te besteden" aan geheime specialisten van de Koninklijke Marechaussee. De caches voor sabotagemateriaal, dus met wapens en explosieven waren voorbereid maar zij zouden pas bij oorlogsdreiging worden gevuld.
In een zeer geheime brief van de minister van Defensie aan de Commandant van de Koninklijke Marechaussee, gedateerd 25 april 1984, geeft de minister opdracht om ten eerste: overleg te voeren met een gedelegeerde van de organisatie over de aard en de behoefte aan sabotagemateriaal, wapens en munitie. Ten tweede: een plan voor te bereiden voor het cacheren in vredestijd van sabotagemateriaal, wapens en munitie. In geval van dreigend oorlogsgevaar moesten de caches worden gevuld. Ten derde: in geval van een dreigende oorlogssituatie vijftig man gedurende een week ter beschikking te stellen voor het daadwerkelijk cacheren van het materiaal. Als de dreiging over zou zijn, moesten de caches onmiddellijk weer worden ontruimd. Meer mensen waren zo bij de voorbereiding van stay-behind betrokken.
Na korte tijd verdween de aandacht van de pers voor "geheime wapenvondsten", een link naar stay-behind werd niet gelegd. In 1989 viel de Berlijnse muur, de dreiging uit het Oosten was voor velen niet langer reëel.
Rond 1990 bestond er nog een professionele en efficiënte geheime organisatie. In 1992 werd besloten om de Nederlandse stay-behind-organisatie op te heffen. Het is bijzonder dat in alle jaren van het bestaan van de organisatie en ook nog jaren erna alle betrokkenen loyaal hun mond hebben gehouden. Dick Engelen schrijft in zijn artikel 'Lessons learned':
"Men kan bewondering hebben voor de veldmedewerkers, de tientallen mannen en vrouwen die - soms jarenlang - belangeloos hun tijd en energie daartoe hebben ingezet. Bewondering ook voor het feit dat men, staven en veldmedewerkers, in staat is geweest de organisatie zo lang geheim te houden.".
Bron: Een geheime organisatie in beeld (scriptie) | Herman Schoemaker